Daar ging ze maandag. Met een sprintje naar de ingang van haar school. Ik bracht haar. Toen we bij school kwamen, gilde ze van blijdschap, rukte zich los en sprintte, echt sprintte, naar de ingang. Ik riep nog. Maar mama was heel ver weg. Álles zat in dat sprintje. Hoe leuk ze het heeft op school, hoe graag ze daar leert, en vooral de opluchting van terug naar normaal.
Nu een week verder zie ik dat inderdaad veel weer normaal is, dat wil zeggen een vast ritme heeft. Ze gaat de hele week naar school. Het dagritme is elke dag hetzelfde en in de avond doet mama haar in bad. Maar zijn we ook echt terug naar “een normaal”?
Maandagavond ging ik om 23.00 uur nog even kijken en vond haar zachtjes huilend in bed. Dinsdagavond duurde het lang voor ik haar rustig had. Donderdag werd ze zomaar ineens woedend op mij. Dit weekend hebben we ons van de ene huilbui naar de andere jengelbui gesleurd, tot vanmiddag in het zonnetje in de tuin het humeur ineens weer omsloeg naar vrolijk. Allemaal signalen dat ze onzekerheid ervaart.
En dat snap ik ook. Want op school gaat het toch een beetje anders met een hele andere bezetting aan leerkrachten. En op woensdag ging ze niet met haar begeleidster met de metro naar de sportclub, maar bracht mama ineens. En op zaterdag mocht ze nog steeds niet mee naar de supermarkt, terwijl ze dat zo leuk vindt. En op zondag gingen we niet naar het verjaardagsfeest van ons neefje, maar hingen de hele dag thuis.
Het lijken kleine dingen, maar als je brein alleen maar kleine dingen aankan, voelen ze heel groot. En dan word je onzeker. Heel onzeker.
Ik weet dat ik niet mag klagen in vergelijking met een aantal anderen. Maar voor mijn dochter hoop ik toch dat het een beetje opschiet met dat vaccin.
© Leontien Sauerwein